(Dit is het laatste deel van een drieluik. Alle verhalen zijn onafhankelijk van elkaar te lezen. Het eerste deel vindt je hier)
In zijn nieuwe verblijf werd Gijsbert hartelijk ontvangen door vijftien mannen. De mannen die naar hem gezwaaid hadden! Zij wezen hem zijn bed en zijn kast. In deze cel zou Gijsbert bijna twee jaar doorbrengen.
Vrouwtje Jas luistert ademloos. Ze kent Gijsbert nu ongeveer een uur. Hij heeft vrijwel onophoudelijk gepraat. Het timbre van zijn stem doet haar denken aan de stem van de bovenmeester van haar lagere school. Het is een stem met rust, berusting, wijsheid en de wens om kennis over te dragen. Het warme café is gezellig druk. De werkweek wordt afgesloten, de meeste mensen staan in de buurt van de bar. De hond ligt languit onder de tafel, haar rug tegen de radiator. Gijsbert is even stil, hij lijkt in gedachten verzonken. Hij gaat op het puntje van zijn stoel zitten en vertelt verder.
Wat een dag!
Gijsbert had niets om in zijn kastje te doen, dus hij ging op zijn bed zitten en keek om zich heen. Hij overdacht deze vreemde dag. Hij ontbeet met zijn stiefmoeder, zijn vader, zijn broertjes en zusjes. Een begin van een gewone dag met de hectiek van een groot gezin. Zijn vader ging voor zaken naar Noord Holland en Gijsbert reed met hem mee. Aan het einde van de dag zat hij hier. In een zaal met achttien bedden, een paar kastjes, linoleum op de vloer en een zwak schijnend peertje aan het plafond. Bakstenen muren, twee kleine ramen met tralies ervoor. Hij draagt lelijke, vreemde kleren, net als alle andere mannen in deze ruimte. Gijsbert had gezucht. Een man was naast hem komen zitten.
Warm welkom
“Zo jongen, jij bent dus één van ons. Welkom. Wij krijgen hier een voorkeursbehandeling en we hebben de mooiste kamer. Hoe heet je?” Nieuwsgierig waren de andere mannen om hen heen komen staan. Gijsbert vertelde zijn naam en vroeg waar hij was. De man die naast hem zat, legde hem in alle rust uit wat er aan de hand was.
“Ja jongen, we wisten dat je zou komen. Daarom hebben we je hartelijk begroet toen je aan je eerste gevangenismaal zat. We wilden je laten weten dat je niet alleen bent. Je bent één van ons. En je zit nu bij ons, met ons. In naam van God. De geweldloze heerser die niet gerespecteerd wordt door aardse regeringen. Je bent hier in goede handen. In deze cel zitten allemaal gewetensbezwaarden, allemaal geloofsgenoten van je. Wij zijn broeders, wij zijn er voor elkaar. En we zijn er voor de anderen.”
Doodmoe viel Gijsbert in slaap om de volgende ochtend door een zoemer gewekt te worden. Alle mannen moesten aan het werk. Gijsbert niet, die had nog geen werk toebedeeld gekregen. Hij bleef alleen op cel. Van één van zijn celgenoten had hij Het Boek geleend, daar is hij toen maar in gaan lezen. Hij las: ´De liefde berokkent uw naaste geen kwaad, dus de wet vindt zijn vervulling in de liefde´, en hij wist dat hij goed zat. Hij las: ‘Niet trots is mijn hart, niet hoogmoedig mijn blik, ik zoek niet wat te groot voor mij is en te hoog gegrepen. Nee, ik ben stil geworden, ik heb mijn ziel tot rust gebracht‘, en hij wist wat hem te doen stond. Hij zou zijn ziel tot rust brengen. Hier, tussen de Goddelozen, de snoodaards en de souteneurs.
Aan het werk
Halverwege de eerste dag moest Gijsbert bij de directeur komen. Die was vriendelijk en vroeg wat voor werk hij wilde doen. Gijsbert had geen idee. Hij was net klaar met de HBS en had nog nooit gewerkt. De directeur vroeg of hij boodschapper wilde worden binnen het complex. Dan kon hij alle cellen langs om boodschapjes op te nemen bij de gevangenen, die te verzamelen in het magazijn om het vervolgens naar de cellen te brengen. Gijsbert voelde er niet veel voor, het leek hem saai. Maar hij mocht er over nadenken. ’s Avonds legde hij het voor aan zijn celgenoten, die hem enthousiast ervan probeerden te overtuigen dit baantje te aanvaarden. Ze suggereerden dat zijn vader connecties zou hebben, anders krijg je dit soort werk niet. Dat was voor Gijsbert een goede reden om de baan te weigeren. Hij wilde geen privileges.
Toch konden zijn nieuwe vrienden hem overtuigen om het werk te accepteren. Zo kon Gijsbert alle cellen langs. Hij kon kijken of er geloofsgenoten in de andere cellen zaten. Mannen die eigenlijk in de luxe cel van Gijsbert hoorden te zitten. Hij kon gesprekken met alle gevangenen voeren. Hij bracht hen de boodschappen en De Boodschap. Gijsbert had een missie waar hij zich prettig bij voelde. En ’thuis’ gekomen, waren daar de mannen van zijn cel, zijn gelijkgestemden. Mannen waarmee je een goed gesprek kon voeren. Ze waren als familie voor hem. De eenentwintig maanden vlogen voorbij. Voordat hij het wist, zat hij weer aan tafel bij zijn biologische familie.
Levensbepalend
Vrouwtje Jas heeft met ingehouden adem naar het verhaal van Gijsbert geluisterd. Onschuldig in de gevangenis terecht komen, alleen om wat je denkt en om wat je gelooft. Wat een impact moet dat hebben op zo’n jonge jongen! In de gevangenis zitten, tussen de ongelovigen, criminelen en pooiers. Wat zal hij veel geleerd hebben! Wat zal deze ervaring zijn blik op de wereld bepaald hebben! Als ze daar iets van zegt, reageert Gijsbert berustend. Het heeft hem gevormd, het heeft zijn leven bepaald. Hij is altijd Boodschapper gebleven. Ook nu, nu hij allang met pensioen is.
Geweten
“Zeg Gijsbert, had je niet een ander leven willen leiden? Ik bedoel, als je dit geweten had, had je dan ook voor het geloof van je stiefmoeder gekozen?”
“Ach kind, ik hèb dit geweten. Dit innerlijk weten heeft mij de weg gewezen en zal mij de weg blijven wijzen. Bij leven en daarna.”
Na deze wijze woorden betaalt Gijsbert de rekening. Hij trekt zijn jas aan, zet zijn hoed op en pakt zijn wandelstok. De hond komt onder de tafel vandaan en rekt zich uit. Samen lopen ze het café uit. Het is inmiddels helemaal donker geworden. En nog steeds guur. Vrouwtje Jas rilt in haar vestje en wikkelt haar sjaal nogmaals om haar nek. Langzaam lopen ze door het park. De hond doet een plas en ‘dat andere’. Vrouwtje Jas ruimt het op. Gijsbert bedankt Vrouwtje Jas en zegt: “Zo dragen we beiden bij aan een betere wereld. Ieder op zijn manier.”
Als Gijsbert zijn hand toesteekt om afscheid te nemen, pakt Vrouwtje Jas het warme zakje snel in haar linkerhand. Ieder gaat zijns weegs. Vrouwtje Jas kijkt hem even na. Deze man, die ze aanzag voor Mister Ebenezer Scrooge, verdwijnt in de duisternis zoals hij kort geleden uit de mist opdook: als een man uit een ander tijdperk…
Met plezier gelezen? Help de schrijver aan meer naamsbekendheid en deel het verhaal op social media. Dat gaat heel eenvoudig met de icoontjes hieronder.
Lees- en kijktips
- Gijsbert was niet de enige! Deze aflevering van Andere tijden (Jehova’s Getuigen achter tralies) toont vergelijkbare verhalen, maar ook de dilemma’s van de regering.
- Dit is het laatste deel van een drieluik over Gijsbert. Het eerste deel vindt je hier.
Met ontzag gelezen.
Met hetzelfde ontzag heeft Vrouwtje Jas dit levensverhaal aangehoord!
Pingback: Toen was alles anders | Vrouwtje Jas ontmoet een oude man
Ja, ontzag is het juiste woord!