Ab zit in de tuin van het kasteel en trekt zijn trui uit. Tegen de tijd dat Vrouwtje Jas hem passeert, is hij bezig de trui in zijn jaszak te proppen. Ab is een oude man, sportief gekleed. In het langslopen vertelt hij dat hij zich te warm aangekleed heeft. Hij heeft al ver gewandeld en moet nu uitrusten. De zon schijnt over de vijver en het lentegras. Het zitgedeelte van de bank mist een plank. Vrouwtje Jas gaat zitten bij de ruwe betonnen legger die lelijk naar voren steekt.
Katten
Ab vertelt over de vriendin die bij hem introk met drie katten. Zijn eigen kat, die door Ab uitgebreid beschreven wordt (een lapjeskat met wit, rood, bruin en zwart, allemaal in kleine kleurvlakjes) was bang voor de katten. Dat niet alleen: Lapjeskat was ook bang voor Vriendin. Zoals Ab eigenlijk ook een beetje bang was voor Vriendin.
Het verschil tussen mensen en katten is dat katten niet doen alsof. Lapje kwam gewoon niet meer thuis. En Ab raakte steeds verder van huis. Hij ging namelijk nergens meer heen. Zelfs zijn dagelijkse wandeling schoot erbij in. Ab ging niet meer, deed niets meer en durfde niet meer te bewegen. Want Vriendin kon daar wel eens iets van vinden.
Totdat de grens bereikt was. Vriendin wilde in het café gaan werken. Dat werd Ab wat al te gek. Vanuit zijn aller diepste binnenste verzamelde hij moed.
“Als je dat doet, kun je vertrekken”, gaf hij Vriendin te verstaan.
Gezegd is gezegd. Vriendin vertrok. Met drie katten.
Op de bank in de woonkamer zat een verdrietige man die zich vertwijfeld afvroeg of hij het juiste gedaan had. Het was stil in huis. De geluiden in het huis gingen met hem op de loop. De vloer kraakte, de wind huilde. In de bijkeuken schommelde het kattenluik zachtjes heen en weer.
Lapje liep voorzichtig de kamer binnen, keek om zich heen en snuffelde. Ze wilde zeker weten dat de kust veilig was. Ze ging naast Ab op de bank zitten en keek hem triomfantelijk aan.
Victorie! leek ze te denken.
Pingback: De woede en de wake | Vrouwtje Jas | Pesten in de gevangenis